vrijdag 7 februari 2014

Kinderen hebben last van toetsen



Veel kinderen voelen zich niet goed bij de toetssituaties die op school plaats vinden. Zij worden er onzeker van, angstig, bezorgd en gespannen. Soms schamen zij zich, geconfronteerd met hun lage scores vergeleken met die van andere kinderen. Dat helpt hun prestaties niet en het risico dat het niet goed gaat wordt hoger. Als het een keer minder goed gaat, wordt het risico dat het de volgende keer ook minder goed gaat, groter. Dat is niet goed.

Soms klagen kinderen er over, soms zien de ouders dat ook, maar weten niet zo goed wat zij moeten doen. De situatie kan, eenmaal in groep 7, dramatisch worden bij de Entreetoets van het CITO (in april) en in groep 8 bij de Eindtoets (in februari), ook van het CITO.
Dan proberen ouders, in een paar maanden of zelfs een paar weken tijd, hulp te krijgen voor hun kinderen, die vaak erg belemmerende gevoelens en niet adequate stressverwerkende strategieën vertonen, gecombineerd met een leerachterstand.
Wij proberen het wel, het kind wil ook heel graag, maar het is heel lastig na zo vaak te hebben gefaald en in zo weinig tijd.

Niet onbelangrijk hierbij is het instrument (CITO toetsen) en de procedures (selectie en oordeel).
De Entreetoets en de Eindtoets zijn zeer gevoelige instrumenten: hoe hoger de Sociaal-Economische Status van het gezin van het kind, hoe groter de kans dat het kind een hoge score en advies vervolg onderwijs behaalt.
Omgekeerd: hoe lager de Sociaal-Economische Status van het gezin van het kind, hoe groter de kans dat het kind een lage score en advies vervolg onderwijs krijgt.

Wanneer wij alle gezinnen zouden groeperen volgens hun Sociaal-Economische Status (inkomen, opleiding en werk) en vervolgens de groepen zouden plaatsen op een podium trap, van laag naar hoog, zou dat perfect overeenkomen met de scores van hun kinderen op de CITO toetsen.

 “Cijfermatig is er een sterk verband tussen het inkomen van de ouders en de vooropleiding van de kinderen.
Van de jongeren uit de rijkste huishoudens (top twintig procent) zat 60 procent op de havo of het vwo, tegen over minder dan 25 procent van de jongeren uit de minst draagkrachtige huishoudens (laagste 20 procent).”


Bron:     
Ouderlijk inkomen en deelname aan het hoger onderwijs.
Onderzoek van het CBS, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs. 2013


2286 views