Niet het instrument is slecht, wel wat er mee wordt gedaan.
Intelligentietesten worden
voornamelijk gebruikt om sociale selectie en uitsluiting te ondersteunen. Niet om
aan te geven, bijvoorbeeld, dat er is sprake is van een
ontwikkelingsachterstand, met als advies, wij gaan samen een plan opstellen om
die achterstand weg te werken. Of, indien er sprake is van een
ontwikkelingsstoornis, een behandelplan opstellen om het kind, de adolescent of
de volwassen persoon te behandelen tot hij/zij weer goed kan functioneren. Zoals
wij doen bij depressie.
Intelligentietesten zijn niet slecht.
Wat er mee wordt gedaan, is meestal echter niet waardig. Maar je kunt er ook heel
veel aan hebben. Je kunt inzicht krijgen in hoe iemand leert en hoe die persoon
met emoties en opdrachten omgaat en waarom.
Maar meestal wordt iemand afgeschreven
en geschoffeerd met termen als “laag begaafd” en “cognitief beperkt”, die wetenschappelijk gezien absoluut geen waarde hebben of krijgen ouders
te horen dat “er niet meer inzit” en het kind een aangepast programma moet gaan
volgen in het kader van “Passend
onderwijs.”
Intelligentie, of wat wij daaronder
kunnen verstaan, heeft een jonge baby niet. Zo goed als alle hersencellen
moeten nog tot stand komen en daarna zich aan elkaar gaan binden om netwerken
te vormen. Waar en wanneer die netwerken tot stand komen en hoe sterk en
uitgebreid zij worden, wordt bepaald door de waarnemingen en belevingen van de
baby en het jonge kind. Zoals haat en liefde niet bij geboorte bij de baby
aanwezig zijn, is intelligentie dat ook niet.
Ontwikkeling, ook de
neurobiologische ontwikkeling, is omgevingsafhankelijk.
Iedere ontwikkeling is omgevingsafhankelijk.