Intelligentie onderzoek
Bij het intelligentie onderzoek wordt vaak gebruikt
gemaakt van een Amerikaanse intelligentietest, de Wechsler Intelligence Scales
for Children (WISC-III), die voor de kinderen en jongeren in
Nederland is genormeerd. Het is de meest gebruikte
intelligentietest in Nederland (meer dan 20.000 keer per jaar).
De WISC is samengesteld uit 13 subtests. Elke subtest heeft meerdere opdrachten.
Van de 13 subtests, zijn er 5 (+
1) die voornamelijk een beroep doen op verbale (talige) kennis en
vaardigheden van het kind (samen de Verbale
schaal) en 5 subtests (+ 2), die
voornamelijk een beroep doen op zijn performale kennis en vaardigheden. Het zijn‘doe-taken’.
Samen vormen zij de Performale schaal.
Voorbeelden van opdrachten uit de Verbale subtests zijn:
-“Hoeveel dagen heeft een week?” (subtest, Informatie)
-“Op welke manier zijn kaars en lamp gelijk?”
(subtest, Overeenkomsten)
- “Als je in elke hand 3 schriften hebt, hoeveel heb
je er dan in totaal?” (subtest, Rekenen)
-“Wat is een sprookje?” (subtest, Woordkennis)
-“Waarom dragen wij schoenen?” (subtest, Begrijpen)
Bij de Performale
subtests wordt het kind gevraagd bijvoorbeeld:
-wat er ontbreekt in een tekening van een riem zonder
gaatjes (subtest, Onvolledige Tekeningen)
-het coderen, met behulp van een coderingssleutel (subtest,
Substitutie)
-ongeordende tekeningen ordenen om een logisch verhaal
te maken (subtest, Plaatjes Ordenen)
-patronen met blokken maken (subtest, Blokpatronen).
De prestaties
op de Perfomale subtests worden gechronometreerd.
Werkt het kind langzaam, om welke reden dan ook, dan kan het heel laag scoren.
Samengevat, hoe meer kennis en vaardigheden (die in deze intelligentietest worden
gemeten) het kind heeft opgedaan in zijn omgeving, gedurende zijn ontwikkeling,
en hoe minder emotionele belemmeringen het ondervindt, hoe hoger de kans is dat
het hoog scoort op de intelligentietest.
Bijvoorbeeld, het verschil tussen de woord- en
taalkennis tussen twee kinderen van 6 jaar, kan zeer, zeer groot zijn.
Een
IQ score zegt niets over waarom iemand een hoge of een lage score behaalt. Er
wordt iets geconstateerd, iets gemeten.
Het intelligentiequotiënt of de IQ
Een IQ score is een score die aangeeft hoe
iemand scoort op een intelligentietest, vergeleken met het deel van de
bevolking van dezelfde leeftijd.
De
helft van de bevolking heeft een IQ score lager dan 100, de andere helft hoger
dan 100. Hele lage of hoge IQ scores zijn zeldzaam.
De groep mensen, waar de testscore op geënt is, heeft een gemiddelde IQ score
van 100 en een standaardafwijking van 15.
Wat is een
standaardafwijking?
Een standaardafwijking is een maat voor de spreiding van een variabele, in
dit geval van de IQ score. Dus, als de standaardafwijking 15 is, ligt de
gemiddelde IQ score tussen de 85 (100 min 15) en de 115 (100 plus 15).
-68 procent van alle kinderen behalen een IQ score die binnen 1
standaardafwijking van het gemiddelde ligt.
-95
procent van alle kinderen behalen een IQ score die binnen 2
standaardafwijkingen van
het gemiddelde ligt.
Met andere worden, 95% van alle kinderen scoort tussen de 70 (100 min 30)
en de 130 (100 plus 30).
Twee voorbeelden om een
idee te geven van wat een IQ score betekent
-Wat betekent het als iemand 85 scoort op
een intelligentietest?
Dat betekent, dat 16 % van de groep mensen
van dezelfde leeftijd, lager scoort dan die persoon, en 84 % scoort hoger.
-Wat betekent het als iemand 115 scoort op een
intelligentietest?
Dat betekent, dat 84 % van de groep mensen van
dezelfde leeftijd lager scoort dan die persoon, en 16 % scoort hoger.
Wat wordt er gedaan met een IQ score?
Bij klinisch onderzoek, bij het
vergelijken van de prestaties van het kind met zijn of haar leeftijdsgroep,
wordt de statistische normaalverdeling gehanteerd, daar deze intelligentietest
(WISC) een mathematisch-statistische grondslag heeft.
Dat betekent dat het statistisch
gemiddelde tussen een standaarddeviatie ligt: tussen 15 punten boven de 100 en
15 punten onder de 100. De gemiddeld IQ score ligt dus tussen 115 en 85. Zie
ook: DSM (2)en ICD (3).
Maar, in veel landen, waaronder Nederland,
wordt bij selectieprocedures in het onderwijs en jeugdzorg, als gemiddelde
gehanteerd, IQ scores tussen 90 en 110. Een IQ score lager dan 90 betekent dus
dat het kind of de jongere “op een benedengemiddeld niveau functioneert.”
Het versmallen van de
bandbreedte van IQ score (van 85-115 naar 90-110) stuit echter op zwaarwegende
ethische bezwaren, omdat aangetoond is, dat hoe hoger de sociaal-economische status (SES) van het gezin van het kind, als
groep, hoe hoger de gemiddelde score van de groep en omgekeerd.
Bij indeling van alle gezinnen in vijf
inkomensgroepen, blijkt dat het verschil tussen de gemiddelde score bij de
hoogste en de laagste inkomensgroep bijna 20 punten is.
Met andere woorden:
-Wanneer een IQ score van 110 als
bovengrens gehanteerd wordt (in plaats van 115), zal een veel groter percentage
van kinderen met een hoog SES bovengemiddeld scoren.
-Wanneer een IQ score van 90 als
ondergrens gehanteerd wordt (in plaats van 85), zal een veel groter percentage
van kinderen met een laag SES benedengemiddeld scoren.
Aan een IQ score lager dan 90 worden meestal
vrij ernstige consequenties verbonden, voor het leven.
Een voorbeeld:
“Moeilijk lerend.
Moeilijk lerende kinderen
volgen meestal het Praktijkonderwijs
of het Leerwegondersteunend onderwijs (LWO). Deze leerlingen zijn vaak
niet in staat een voortgezette opleiding (vmbo of hoger) met een diploma af te
sluiten.
De leerling
heeft over het algemeen een lager IQ dan gemiddeld (tussen de 75 en 90)
en heeft een leerachterstand op minimaal twee van de vier
leergebieden (inzichtelijk rekenen, begrijpend lezen, technisch lezen en
spellen).
Ook kan er sprake
zijn van sociaal-emotionele problematiek, zoals faalangst, lage weerbaarheid,
sociale angst en gedragsproblemen. Jongeren met een lager IQ en ernstige
gedragsproblemen vallen onder de groep licht
verstandelijk gehandicapt.
Er zijn 170 scholen en 25.000 leerlingen die praktijkonderwijs volgen.”
Bron: Het Kennisconsortium CrossOver
Aan duizenden
en nog eens duizenden kinderen en jongeren, lijdend aan ernstige
gezondheidsproblemen, wordt geen herstel in het vooruitzicht gesteld. Zij
worden wel allemaal samen bij elkaar gedaan, apart van alle andere jongeren, en
iedere kans in het onderwijs en de samenleving wordt hun ontnomen! Ongezond.
(1) Kaldenbach, Y.(2006) De WISC-III anno 2006 Kind en Adolescent Praktijk
3 september 2006
(2) American Psychiatric Association: Diagnostic and
Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), 4th Edition, Text
Revision.
Washington, DC, American Psychiatric Association, 2000
(3) World Health Organization: The ICD-10.
Classification of Mental and Behavioural Disorders. Clinical descriptions and diagnostic guidelines.
4409 Views